"Zijn gezicht lag diep begraven in de warme poezevacht, toen de keukengeiser ontplofte."
De amateur-schrijver slaakt een zucht, rukt het papier uit zijn tiepmachien en maakt een professionele prop. Hij mikt op de prullenbak en mist, verwachts.
"Zijn gezicht lag diep begraven in de warme poezevacht. Hij beantwoordde het geratel van het simpele beest met zulks een laag oergebrom, zo primair van toon dat het, zo fantaseerde hij, over de ganse groenblauwe bol en door elk levend wezen geïnterpreteerd zou kunnen worden als een lied van Pure Vrede, toen de keukengeiser het op een plots ontploffen zette en daarmede het ondier aanspoorde om in aangeboren, razendsnel reflex een serie bloederige klauwgaten in het voorhoofd van die vredige oerbrommer te slaan.
Tandenknarsend, de pijn wegbijtend, ging hij rechtop zitten.
Zij keek toe vanuit de deuropening, een lijzig stomend gemiddelde van de silhouetten van alle fatale femmen die ooit geleefd hadden. Haar augurkenvingers omklemden een peuk, een accessoire nog permanenter dan haar tergend rap vervagende tatoeages. Een olieachtige walm maakte zich walgend los van de futloze zandzak die haar lichaam moest voorstellen en trok onhoorbaar krijsend richtig het plafond, om daar doelbewust langzaam accumulerend tot een onuitboenbare glansplek te worden.
"Baby olie.", dacht hij, knipperend met zijn waterige ogen. Toen hij de kat van zijn gelaat had weten los te peuteren zag hij haar daar staan, dat rotwijf.
Ze lachte met oprechte valsheid, gemeend gemeen, als een onbetrouwbare hoer in een wel erg zwarte film noir. Toen haar gegrinnik ongeïnteresseerd was gestorven, en het vertrek even stopte met golven, kon hij het geknetter horen van de vlammen die in de keuken om zich heen beten.
"Het houten keukengerei zal er wel als eerste aangaan.", dacht hij wazig.
De gedachte werd snel opgeslokt door haar gulzige aanwezigheid, die vraatzuchtige contouren kreeg toen zij haar drillerig universum van een bek opensperde en met snerpende stem, puntiger dan de klauwen van zijn kat, verkondigde:
"Zo breekbaar is dus de vrede in het gezicht van de schijnbare willekeurigheid des levens, Otto."
Hij gromde, eigenlijk vooral omdat hij de naam "Otto", na 32 jaar, nog steeds beschouwde als het meest pijnlijke wat zijn ouders, Brechtje en Joost, hem hadden aangedaan.
"Diepe shit zeg je daar, zusje." hoorde hij zichzelf zeggen. Hij proefde het bloed dat zijn lippen had bereikt. Opeens voelde hij zich zielig."
De schrijver staat op om in, en naar zal blijken: rondom, de toiletpot te kotsen. Walgend van Alles, maar vooral van Zichzelf, braakt hij een branderige straal zuur met de Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid magnetronmaaltijden tegen het lichtgroene porcelein. Bij terugkomst rukt hij met een "snuk!" en een "ratel!" het blad uit zijn tiepmachien en veegt er grommend de mond mee af. Zijn ogen prikken. Hij maakt een professionele prop en mikt die naast de prullenbak.
"Mislukkeling.", mompelt hij.